Bijdrage t.b.v. Liberaal Manifest – bijeenkomst 11 september 2004

Drs. Connie Aarsbergen-Ligtvoet, parttime universitair docent ethiek/filosofie en promovendus

Ten behoeve van de uitgangspunten van het nieuwe Liberaal Manifest, maar ook voor de discussie welke koers de VVD zou moeten varen, is het belangrijk eerst een politiek-filosofisch inzicht te hebben in het waardenconflict binnen het liberalisme. Het is een waardenconflict dat niet van te voren op te lossen is, maar waarin wel werkbare compromissen mogelijk zijn. 

Het waardenconflict binnen het liberalisme speelt zich in principe af tussen de volgende twee soorten vrijheid:  

-  Negatieve vrijheid: de vrijheid van overheidsbemoeienis. Er zijn zo min mogelijk door de overheid opgelegde regels die je verhinderen iets te doen. Het is een negatieve vrijheid omdat het een vrijheid is van. 

Positieve vrijheid: de vrijheid om iets te doen. Hierachter zit altijd een idee wat goed is om te doen: een ideaal, of gewoon iets wat fijn of prettig is om te doen. Maar wat goed of leuk is, daarin verschillen mensen van mening. Waar de één een fortuin voor over heeft om zijn droom te realiseren, wil de ander geen cent voor uitgeven.

Liberalen hebben van oudsher altijd de voorkeur aan negatieve vrijheid gegeven; dit in combinatie met een zo slank mogelijke overheid, die dat wat goed of leuk is voor de mensen ook zoveel mogelijk overlaat aan particulier initiatief. De reden hiervoor is dat liberalen vinden dat mensen, met al hun verschillende meningen en visies, niet door de overheid gedwongen mogen worden te leven onder andermans ideaal voor het leven en de samenleving. Maar in de loop der jaren is het liberalisme echter ‘volslanker’ geworden. Er zijn allerlei elementen van positieve vrijheid bijgekomen, die in de praktijk pijnlijk kunnen conflicteren met het slankheidsideaal.  

Binnen positieve vrijheid kunnen we o.a. de volgende vormen onderscheiden:

Sociaaleconomische vrijheid. Je kunt van de overheid wel voldoende negatieve vrijheid hebben gekregen om geld te verdienen, maar als dat om de één of andere reden niet lukt of je in een land woont waarin niets collectief georganiseerd wordt, dan valt er ook weinig te kiezen. Om ook de sociaaleconomische vrijheid te realiseren, kan een overheid ervoor kiezen geld en middelen te herverdelen. Het ideaal dat achter dit positieve vrijheidsbegrip steekt is een kwalitatief hoogwaardige samenleving waarvan de vruchten ook voor iedereen ook bereikbaar zijn. 

Vrijheid om je identiteit naar eigen inzicht te vormen. Hiertoe heb je allereerst negatieve vrijheid nodig: een overheid die mensen niet bij voorbaat verbiedt een kerk, moskee of religieuze school op te richten. Maar wanneer vrijheid van godsdienst grondrechtelijk goed geregeld is, dan kan het ook zijn dat er in het private domein onvoldoende geld aanwezig om die culturele of  levensbeschouwelijke instellingen ook te kunnen realiseren. In dat geval kan de overheid subsidies toekennen. Ook hier speelt weer achter dit positieve vrijheidsbegrip een idee van het goede op de achtergrond, namelijk dat een samenleving veel rijker en prettiger wordt wanneer er veel verschillende vormen van culturele en levensbeschouwelijke expressie in voorkomen.
Wat de waarde ‘vrijheid t.b.v. identiteitsvorming’ nog complexer maakt is dat het niet alleen een negatief en positief component heeft, maar ook nog eens toegespitst kan worden op individu of groep: 

Toegespitst op het individu, het individu moet de vrijheid hebben om een eigen levenspartner te kiezen en in of uit een levensbeschouwelijke groep te stappen  

Toegespitst op de culturele of religieuze groep. Een groep moet de vrijheid hebben om zich te beschermen tegen de dominantie van de westerse geseculariseerde cultuur om zo de eigen identiteit te beschermen. Bijvoorbeeld geen zondagsrustverstoring in Staphorst.  

Tussen al deze vormen vrijheid zijn spanningen. Ik noem de belangrijkste. Allereerst de spanning tussen negatieve vrijheid en sociaal-economische vrijheid. We hoeven maar de debatten van Wiegel en Den Uyl maar voor onze geest te halen om te beseffen dat wanneer er bij mensen geld weggehaald wordt om het te herverdelen, deze burgers door de overheid in hun negatieve vrijheid beperkt worden om het zelfverdiende geld naar eigen inzicht uit te geven. Maar aan de andere kant, wat is vrijheid waard wanneer je alleen maar op een houtje kan bijten? Wat is vrijheid wanneer er geen natuurparken of musea zijn? Veel liberalen willen daarom intussen ook geen klassieke nachtwakersstaat meer. Naast basisinfrastructuur willen ze ook een aantal publieke goederen en diensten door de overheid geregeld hebben, die niet commercieel haalbaar zijn maar wel aan de kwaliteit van het leven bijdragen. Wat ook meespeelt is dat veel liberalen intussen geïndividualiseerd en geseculariseerd zijn en niet willen terugvallen op de betutteling van kerkelijke verbanden wanneer zij onverhoopt werkeloos of arbeidsongeschikt raken. Die verzorgingsstaat moet voor die liberalen dan niet al te uitgebreid zijn, maar wel een fatsoenlijk sociaal vangnet bieden. We zien deze trend o.a. vertegenwoordigd in het (sociaal) liberalisme van Mark Rutte en Melanie Schulz. 

Tussen sociaaleconomische vrijheid en vrijheid t.b.v. identiteitsvorming is een groot waardenconflict, dat vooral voor linkse partijen wel heel erg slecht uitkomt en daardoor veelal verborgen wordt. De verzorgings­staat, die ten behoeve van de sociaaleconomische vrijheid in stand gehouden moet worden, is gebaseerd op solidariteit met alle Nederlandse inwoners. Maar waarom zou iemand solidariteit opbrengen voor groepen mensen die zich bewust buiten de Nederlandse samenleving plaatsen, de taal niet leren, de dominante Nederlandse cultuur niet begrijpen of soms zelfs verachten? Deze gesegregeerde mensen zullen moeilijker kunnen meedoen in de complexe arbeidsmarkt en daardoor sneller in uitkeringen terecht komen. Dus om de sociaaleconomische vrijheid ook voor de toekomst betaalbaar te houden en de basis van onderlinge solidariteit niet te ondermijnen is het noodzakelijk eisen te stellen met het oog op assimilatie of integratie. Echter dat gaat weer ten koste van de vrijheid t.b.v. identiteitsvorming. GroenLinks en tegenwoordig in mindere mate de PvdA verhullen dit dilemma het liefst voor hun achterban, want als linkse rakker wil je immers aan mensen én alle middelen geven om de dingen te doen die ze leuk vinden én de vrijheid geven zich naar eigen cultureel en religieus inzicht te ontwikkelen. Maar de weerbarstige praktijk is dat hoe meer culturele diversiteit en segregatie een land toestaat, des te minder verzorgingsarrangementen op basis van onderlinge solidariteit geboden kunnen worden. Dit in wezen linkse waardenconflict is ook een probleem voor de VVD. Liberalen willen geen onnodige groei van de verzorgingskosten, zeker niet wanneer aan mensen onvoldoende eisen voor de voorwaarden tot arbeidsparticipatie worden gesteld. Uiteindelijk moet dat geld weggehaald worden bij hardwerkende burgers en risico nemende ondernemers die daardoor in hun negatieve vrijheid worden beperkt. Bovendien voelen liberalen zich intussen ook verantwoordelijk voor de bescherming van de basisvoorwaarden voor een rechtvaardig sociaal vangnet. 

Binnen de vrijheid t.b.v. identiteitsvorming laat zich ook een spanning zien die Ayaan Hirsi Ali zo goed heeft verwoord. Het is de spanning tussen de vrijheidsrechten die aan individuen (mannen en vrouwen) zijn toegekend en de culturele vrijheidsrechten die groepen als geheel kunnen opeisen. Onder het mom van de bescherming van culturele eigenheid en vrijheid kunnen de individuele rechten van vrouwen, homo’s en andersdenkenden flink onder druk komen te staan (uithuwelijking, besnijdenis, eerwraak, uitsluiting, fatwa’s). In het optimistische multiculti-ideaal van de jaren 80 en 90, waarin culturele groepen rijkelijk werden gesubsidieerd, werd de positie van het individu - met name de vrouw - binnen de groep gewoon vergeten, terwijl in het liberale mensbeeld niet de groep maar het individu primair het uitgangspunt is. 

Onder liberalen zien we thans een discussie niet alleen tussen klassiek-liberalen en sociaal-liberalen maar ook tussen aanhangers van de oude liberale koers van vrijheid t.b.v. identiteitsvorming (zoals verwoord in het oude Liberale Manifest) en aanhangers van de nieuwe koers die deze vrijheid ten behoeve van andere waarden willen beperken. In het debat rond beperking van het islamitisch bijzonder onderwijs begin dit jaar hebben we bijvoorbeeld Dijkstal/ Ginjaar c.s. gehoord die van een beperking van Artikel 23 (overheidsfinanciering bijzonder onderwijs) niets wilden weten omdat voor hen het liberalisme in wezen inhoudt dat mensen naar eigen cultureel of religieus inzicht hun identiteit moeten kunnen ontwikkelen. Hierin hebben ze gelijk, maar in hun reactie negeerden ze echter de mogelijke negatieve gevolgen van dit bijzonder onderwijs voor integratie en emancipatie. Op enkel zwarte bijzondere scholen leren leerlingen mogelijk onvoldoende de verborgen maar noodzakelijke codes van de Nederlandse samenleving om in de complexe arbeidsmarkt werkelijk te kunnen slagen en krijgen meisjes onvoldoende bagage mee om zich later desgewenst aan de groepsdruk te kunnen onttrekken. En dan de reactie van Van Aartsen/Hirsi Ali c.s. Zij zien deze laatste gevaren wel scherp in, maar moeten dan wel de (door de overheid gefinancierde) vrijheid van identiteitsvorming naar eigen religieus inzicht inperken. Dit doet overigens niets af aan de negatieve vrijheid om op particulier initiatief zelf godsdienstonderwijs te organiseren, maar omdat we het hebben over arme groepen, wordt dat in de praktijk erg lastig. 

Liberalen worden dus geconfronteerd met een complex intern waardenconflict. Hiervoor hoeven zij zich overigens niet te schamen. De aanwezigheid van waardenconflicten is met de aard van onze morele werkelijkheid gegeven. Elke ideologie of partij kent zijn waardenconflicten. Wat denk je van het waardenconflict binnen GroenLinks, SP, en PvdA t.a.v. de waarde solidariteit? De vergrijzings­problematiek laat een solidariteitsconflict zien tussen de verschillende generaties. En in de grote steden voelen arme autochtonen zich gediscrimineerd omdat alle subsidies en goedkope woningen naar de allochtonen lijken te gaan. Of wat denk je van het waardenconflict binnen het CDA tussen hun bijbels geïnspireerde kernwaarden rechtvaardigheid en barmhartigheid in het asielzoekersdebat? 

Een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe Liberaal Manifest zou dus allereerst het inzicht in dit liberale waardenconflict moeten zijn, inclusief de dilemma’s die daaruit volgen. Dan pas kan een goede discussie plaats vinden over welke koers de VVD in de 21ste eeuw moet varen. Dit waardenconflict binnen het liberalisme is de laatste decennia heftiger geworden door de aanwas van allerlei vormen van positieve vrijheid. Er zijn goede redenen om die vormen van positieve vrijheid te behouden. We willen immers geen bedelaars op straat zien en voor de kwaliteit in ons leven willen we graag een diversiteit aan cultuur en natuur om ons heen die ook nog eens voor iedereen bereikbaar is. Maar besef dan wel dat het waardenconflict met negatieve vrijheid daarmee steeds groter wordt. Achter alle vormen van positieve vrijheid schuilt immers altijd een idee van wat goed is (een ideaal) voor de samenleving als geheel, en wanneer de overheid dit overneemt, betekent dit in een pluralistische samenleving (waarin er verschil van mening is over wat goed is) dat de één in zijn of haar negatieve vrijheid wordt beknot om de positieve vrijheid van een ander te realiseren. Hoe pluralistischer en multiculturalistischer ons land wordt, des te moeilijker het wordt om een gezamenlijke visie van het goede leven te hebben waarmee die beperking van de negatieve vrijheid gerechtvaardigd kan worden. 

Tenslotte, wat de nieuwe koers van de VVD ook moge worden, het is uitermate belangrijk de uiteindelijke afwegingen in de keuze helder en duidelijk naar de achterban te expliciteren. Zo’n rechtvaardiging van de keuze, in combinatie met het besef dat het hier om een complex intern waardenconflict gaat, levert uiteindelijk meer begrip en steun op. Gemakkelijk is dat niet. Het vraagt van leden en kiezers een verdiepingsslag die verder gaat dan oppervlakkige oneliners. Compromissen scoren bovendien niet zo goed in de media. Ook moet afstand genomen worden van het hardnekkige idee dat in een pluralistische samenleving alles wat mooi, goed en leuk is, ook allemaal maar harmonieus gecombineerd kan worden. Dat is de utopie die tot de linkerzijde van het politieke spectrum behoort, maar ook na de Val van de Muur en de postmoderne verkondiging van ‘het einde van de grote verhalen’ toch nog steeds lastig te bestrijden is.
_____________________________________________________________________________________________

Drs. Connie Aarsbergen-Ligtvoet, auteur,  is op 4 april 2006 gepromoveerd  aan de Vrije Universiteit te promoveren op de Britse filosoof Sir Isaiah Berlin (1900-1997), de grondlegger van het inzicht in waardenconflicten.

Reacties: connie@aarsbergen.nl

 Printversie