Volgens Frits Bolkestein zouden politici een belangrijke rol moeten spelen in het moraaldebat. Aan dit idee kleven echter enige haken en ogen. De vraag is bijvoorbeeld of het past bij het postmoderne denklimaat dat zich thans in Nederland aftekent. Ons huidige denken wordt onder andere gekenmerkt door relativisme, individualisme en pluralisme. Wat betekent dit voor de morele problemen in ons publieke domein.
Publiek en private domein
Een belangrijk kenmerk van deze tijd - en dus ook in het huidige moraaldebat - is pluraliteit. Er is soms sprake van onoverbrugbare verschillen van mening. Zo is er enerzijds een sterk gevoel dat ons waarden- en normenbesef aan het vervagen is, terwijl er aan de andere kant geluiden klinken dat het met de verloedering van onze moraal wel meevalt en dat dit een probleem is van alle tijden. Bij degenen die zich zorgen maken over het moreel besef in Nederland, is er verschil van mening over de wijze waarop het probleem aangepakt moet worden. De één ziet een belangrijke rol voor de overheid om losgeslagen mensen weer in het gareel te krijgen, de ander ziet meer heil in het versterken van de rol van intermediaire gemeenschappen. Daarnaast zijn er nog individualisten die gruwelen bij de gedachten van een terugkeer van nieuwe vormen van paternalisme. Zij accepteren het verminderde morele besef dan maar als de prijs voor de vrijheid. Verder is er verschil van mening over de rangorde die in waarden aangebracht moet worden. De één hecht zoveel aan vrijheid en privacy dat daarvoor best wat publieke veiligheid ingeleverd mag worden, de ander begrijpt niet waarom er nog geen camera’s op gevaarlijke plekken hangen. Ook is er verschil van mening over de oorsprong en vindplaats van moraal. De één zoekt eeuwige waarheden in de bijbel of koran, de ander gelooft dat onze moraal puur mensenwerk is, bepaald door plaats en tijd.
Pluraliteit is niet alleen van deze tijd. Ook al in de Verlichting, na bloedige godsdienstoorlogen, worstelden filosofen met de vraag hoe een overheid mensen met verschillende godsdiensten vreedzaam naast elkaar kan laten leven. Er werd destijds een zeer werkbare oplossing gevonden door een onderscheid te maken in een publiek domein en een private domein. In het publieke domein gelden minimale regels waaraan mensen zich moeten houden om een veilige en betrouwbare samenleving mogelijk te maken (ook wel smalle moraal genoemd). In het private domein kunnen mensen leven naar eigen inzicht of naar de leefregels van hun religieuze of levensbeschouwelijke traditie (ook wel brede moraal genoemd). De overheid dient zo neutraal mogelijk te zijn en mag niet één van de visies van het goede leven dwingend opleggen aan haar onderdanen. Binnen de brede moralen vindt de motivatie en inspiratie zich aan de minimale regels te houden automatisch plaats. Voor een gelovige strekt een leven in Gods aangezicht zich immers uit over het gehele leven, zowel in het publieke als het private domein.
Postmoderne tijdgeest
Kenmerkend van het huidige denken is dat pluraliteit niet alleen als een probleem wordt gezien maar dat verschillende levenswijzen juist worden verwelkomd als extra mogelijkheden voor een rijk leven (pluralisme). Daarnaast is er ook sprake van relativisme en individualisme. Sinds de zestiger jaren hebben veel mensen de kerk verlaten (secularisatie) of kiezen ze ervoor kerklid te blijven maar dan wel autonomer en zelfbewuster als voorheen. De eigen traditie werd en wordt nog steeds kritisch bevraagd. Een grote groep kerkverlaters en kerkleden voelden zich in de zeventiger en tachtiger jaren geïnspireerd door socialistische idealen. Na de val van de Berlijnse muur moest ook de relativiteit van dit ‘grote verhaal’ ingezien worden. In de negentiger jaren bepalen mensen - als vrije individu - in toenemende mate zelf uit wat goed en kwaad is en welke bronnen zij voor hun inspiratie gebruiken en welke niet. Die inspiratie kan heel divers zijn: van New Age tot Gregoriaanse kerkkoren, van soaps tot Hollywoodfilms en van literatuur tot discussiepagina’s in de krant. Er is een taboe ontstaan op het opleggen van de eigen waarden en normen. Dit komt vooral tot uitdrukking in de opvoeding van kinderen. Er wordt geen duidelijk doel meer voor ogen gesteld[1] en ouders zijn vaak vaag in wat ze van hun kinderen verwachten. Er is in de negentiger jaren ook een toenemend besef van de complexiteit van de huidige problemen waardoor men niet snel meer een zwart/wit-positie inneemt. Het besef van complexiteit en pluraliteit doet ook de interesse voor landelijke en Europese politiek verminderen. Liever richt men zich liever op problemen dicht bij huis[2]. Het postmoderne denken maakt ons wat minder polariserend tegenover andersdenkenden, we zijn gemakkelijker bereid tot een compromis en dat werkt positief uit op onze arbeidsverhoudingen, de economie en de relatie met de ons omringende culturen. Aan het postmodernisme kleven ook nadelen. Niet iedereen verbindt de nieuwe vrijheid met verantwoordelijkheid. In de keuzes die gemaakt worden, houdt men minder rekening met de belangen van anderen. De zelfexpressie binnen het eigen levensproject krijgt voorrang boven de belangen van een schoon en veilig publieke domein. Dat we in Nederland een nog een redelijk goed functionerend publiek domein hebben is voor de meesten zo vanzelfsprekend dat hier niet verder over nagedacht wordt. Er wordt genomen zonder te geven, zonder zich te realiseren dat het publieke domein kwetsbaar is en om onderhoud vraagt.
Onderhoud van publiek domein
Een goed functionerend publiek domein vraagt onderhoud, anders verloedert ze. Traditioneel heeft de kerk altijd de rol als hoedster en voedster van de moraal gehad. Zelfs in deze tijd zien we nog dat uitspraken van bijvoorbeeld bisschop Muskens nog veel gezag hebben. Toch wordt al snel tegen het probleem aangelopen dat we in onze pluralistische samenleving bijvoorbeeld de Rooms-katholieke visie niet dwingend kunnen opleggen aan andersdenkenden. De blik wordt dan verschoven naar de overheid. Wanneer de minimale regels in het publieke domein worden overschreden, kan de overheid zonder problemen ingrijpen. Wanneer er echter bredere waarden en normen overgedragen moeten worden, dan begeeft de overheid zich op glad ijs want die zijn al snel verbonden aan een bepaalde levensbeschouwing of wereldvisie. Een neutrale overheid mag daarin geen keuze maken. Ook Frits Bolkestein is deze mening [3] toegedaan. Een overheid er niet is ‘om te moraliseren, maar om de in strafrechtelijke regels gegoten waarden en normen te handhaven’. Wel ziet Bolkestein een belangrijke onderhoudsfunctie weggelegd voor politici in het moraaldebat. ‘Zij hebben de taak om duidelijk te maken, in discussie met elkaar en met de burgers in de maatschappij, welke waarden en normen van belang zijn en welke aan een onderhoudsbeurt toe zijn’.
Wanneer kerk en overheid niet de rol van de ‘Bovag’ in het publieke domein kunnen overnemen, zijn politici dan de partij bij uitstek? Welke haken en ogen kleven hier eigenlijk aan? Wanneer we het publieke domein nader bekijken, zien we dat het morele debat zowel in ‘Den Haag’ als in ‘Hilversum’ (of Aalsmeer) afspeelt. Het publieke domein wordt immers ook gevormd door de publieke media en (fysieke of virtuele) openbare ruimten waar mensen hun meningen uitwisselen. Morele visies klinken impliciet of expliciet door in films, soaps, discussieprogramma’s, Internet-nieuwsgroepen, lezingen in zalen en interviews en artikelen in kranten of opiniebladen. In debatten en discussies worden verschillende brede moralen ingebracht waaronder die van de deelnemende politicus. In concurrentie met de waarden en idealen van andere partijen, probeert de politicus de eigen brede moraal, zoals het liberalisme[4], zo oprecht en duidelijk mogelijk over het voetlicht te krijgen. Een politicus begeeft zich echter ook op het terrein van de smalle moraal. Er moeten nieuwe regels die gelden voor alle mensen, welke brede moraal ze er ook op nahouden. Dit vraagt het vermogen om compromissen te sluiten en daarmee ook de eigen waarden en idealen te kunnen relativeren. Kenmerkend van zo’n compromis is dat ze vrijwel nooit de schoonheidsprijs verdient. Er moet wat water bij de wijn gedaan worden of wat koehandel plaats vinden. Het is de vraag of dit (noodzakelijke) gedeelte van de politiek wel zo’n motiverend en inspirerend effect op de moraal van mensen heeft. De overbrugging die politici moeten maken van hun brede moraal naar de smalle moraal, wordt door de media niet altijd op een positieve wijze weergegeven. De ‘ontrouw’ aan de idealen en het machtsspel eromheen worden uitgebreid belicht. Dat hier toch iets goeds gebeurt, namelijk het vinden van een werkbare oplossing in en pluralistische samenleving, wordt door de gemiddelde burger of journalist nauwelijks ingezien. Een politicus beweegt zich dus ‘dualistisch’ in beide sferen van het publieke domein. De burger begrijpt dit nauwelijks en ziet alleen de door de media uitvergrootte ruzie-achtige sfeer. Het gevolg van dit alles is dat mensen die zich betrokken voelen bij een bepaald ideaal, teleurgesteld kunnen raken en deze gevoelens voeden het postmoderne relativisme, het individualisme en lokalisme alleen maar weer verder. De deelname van politici aan het moraaldebat wordt dus gehinderd door de noodzakelijke taak van politici, met name wanneer zij tot de regeringspartijen horen, om in een pluralistische samenleving compromissen te sluiten om met elkaar weer verder te kunnen. We hebben hier echter te maken met een kennisprobleem en dat is niet onoverkomelijk. Goed onderwijs (in burgerschap) en een goede communicatiestrategie moeten toch misverstanden uit de weg kunnen ruimen.
Politici en het moraaldebat
Hoe kunnen politici deelnemen aan het moraaldebat? Ten eerste door gewoon door te gaan met actief te zijn als lid van een groepering die een bepaalde brede moraal vertegenwoordigt. Met hun specifieke idealen kunnen zij mensen inspireren en motiveren zich politiek en moreel in te zetten. Vanuit deze rol kunnen politici via interviews en artikelen wijzen op ontwikkelingen die naar hun mening niet de goede kant opgaan zoals bijvoorbeeld teveel geweld op TV. In onze pluralistische samenleving ontstaat dan, al dan niet georganiseerd, een moreel debat, waarin de politicus als vertegenwoordiger van zijn of haar politieke partij slechts één van de vele deelnemers is. De uitkomst van het morele debat is onzeker. Mogelijk leidt het tot zelfcensuur van de bekritiseerden maar er kan ook sprake zijn van herziening van bestaande regels en wetten. In dit laatste geval moet de politicus de moeilijke maar noodzakelijke overstap maken van de brede moraal naar de smalle moraal.
Er is ook een verdergaand alternatief voor politici die de problemen in het publieke domein serieus nemen en er iets aan willen doen. Ze kunnen een (tijdelijk) samenwerkingsverband aangaan met politici van andere politieke partijen om burgers de waarde weer te laten inzien van een goed functionerend publiek domein. Op deze wijze kan aangetoond worden dat er, ondanks de politieke verschillen, wel degelijk waarden en idealen zijn die we in Nederland met elkaar delen. Het zijn de waarden van een pluralistische samenleving waarin mensen met verschillende visies in vrede kunnen samenleven, waarin mensen veilig zijn en van elkaar en van hun bezit kunnen genieten. Het is een samenleving waarin mensen vrij zijn (zolang ze een ander niet schaden) en waar mensen gelijk behandeld worden. In de media is er hoofdzakelijk aandacht voor de verschilpunten en de conflicten waardoor de indruk is ontstaan dat er nauwelijks consensus meer is over deze waarden. Gecommuniceerd kan worden dat achter de meningsverschillen in het politieke spel er toch een grote mate van overeenstemming heerst. Mogelijk bezwaar tegen deze nadruk op gezamenlijke waarden is dat het een verkapte vorm van communitarisme zou zijn. Het gaat hier echter om de gezamenlijk gedeelde smalle moraal. Hoe individualistisch men ook wil leven, zonder een aantal minimale gedeelde waarden en normen, kan een samenleving niet bestaan.
Wanneer de verschillende politieke partijen laten zien dat er in Nederland wel degelijk consensus is over een aantal noodzakelijke waarden, dan heeft dit gevolgen hebben voor het te ver doorgeschoten relativistisch klimaat in het publieke domein. Veel mensen voelen thans grote schroom bij het wijzen op verkeerd gedrag. Dit is niet alleen uit angst een mes tussen de ribben te krijgen, maar ook vanuit het besef dat het ‘maar’ mijn subjectieve mening of groepsvisie is waaruit ik iemand ‘veroordeel’. Wanneer de wangedrager uitroept met welk recht je hem bekritiseert dan staan we nu eigenlijk met een mond vol tanden. Iemand voelt zich minder alleen in zijn of haar visie wanneer er een breed uitgedragen consensus is over de wenselijkheid van een schoon en veilig publiek domein. Ook kan deze consensus dienen als basis voor heropvoedingprogramma’s voor ontspoorde jongeren of als kompas voor de integratie van nieuwkomers in ons land. Wanneer we zelf nauwelijks meer weten welke waarden en normen we delen, hoe kunnen we dan van jongeren en nieuwkomers verwachten dat ze zich ‘goed’ gedragen?
Drs. Connie Aarsbergen
[1] Zie hiervoor o.a. D. Bakker ‘Humanisme en (levensbeschouwelijke) opvoeding’ uit “Humanisme. Theorie en praktijk. Redactie P. Cliteur en D. van Houten, De Tijdstroom, Utrecht 1993.
[2] Een uitgebreide beschrijving van de postmoderne mens en zijn geringe politieke en Europese betrokkenheid is te vinden in ‘Postmodern bestaan. Menszijn en geloven in een na-moderne cultuur’ van Coert H. Lindijer, Boekencentrum, Zoetermeer, 1998.
[3] Zie hiervoor het artikel ‘Liberalisme en maatschappelijke verantwoordelijkheid’ in de jubileumbundel ‘Publieke Verantwoordelijkheid’, pag. 128, redactie van K. Groenveld & P.G.C. van Schie, Van Gorcum, 1998.
[4] Zie hiervoor ‘Liberalisme en maatschappelijke verantwoordelijkheid’ pag. 124 waarin Frits Bolkestein benadrukt dat liberalen ook een opvatting hebben over de inhoud van het ‘goede leven’ en in die zin ook kunnen ‘moraliseren’ (mensen wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid).